Niet alleen geluk kent zijn bron (8)


Leven is minder een vooruitgang, van A naar Z, dan wel een ommegang. Het draaide die jaren rond mezelf en bracht verdieping. Inkeerkring. Die ommegang bleek rond, toen ik, jawel, in de Ommeganckstraat kennis maakte met leden van de Marokkaanse gemeenschap. Met enkelen van hen trok ik naar hun land.

Even voor vier uur ’s morgens bereikten ze de haven en om zes uur scheepten ze in. Voor twee derde zat de reis erop, en ze konden een paar uur verpozen op de boot. De dromer was moe maar nu het doel van de reis naderde, gunde hij zich geen echte rust. Toch zouden ze een dag verpozen alvorens de laatste etappe aan te vatten. Nu stond hij op het dek en zag de zon opgaan. Het was in dit prille ochtendgloren dat hij het andere werelddeel voor het eerst ontwaarde, en hij werd stil, heel stil.

Het eerste zicht komt nader bij zons-

opgang en de boot beeft. Van de ene berg

naar de ander vergist het water zich

in de doop niet. Reeds tobben de wegen af.

 

Er is geen land waar je makkelijker mensen ontmoet. Veel tijd bracht ik door in salons of in koffiehuizen. Ik zocht niet per se naar soortgenoten, schrijvers dus. Maar kijk, mijn gastheer, is schrijver, meer zelfs, dichter. En van de ene kwamen de andere in zijn huis of elders. Niet veel, een drietal tenslotte: mijn gastheer dus, Mokhtar en Mohammed B. Als ik begin bij de laatste, tref ik een erudiet aan. Hij heeft aan de Sorbonne gestudeerd te Parijs. In tegenstelling tot vele van zijn volksgenoten, bleef hij niet in Europa. Hij keerde terug om te gedijen in het Arabisch, in het woestijnzand. Mohammed is een aangenaam gesprekspartner. Hij luistert evengoed naar wat de ander zegt als naar wat hij zelf zegt. Bovenal incarneert hij de Arabische letterkunde in combinatie met de zoektocht naar de oorsprong. De stilte die hij schrijft is niet eigen aan de Westerse of de Arabische letterkunde, maar aan het Verre Oosten. Voorbij die stilte ontstaat zijn poëzie.

Mokhtar is Nietzscheaans en zeer bedreven in taalkunde. Hij is de stille: weinig woorden, maar wel eenvoudig en tragisch. Hij dubt meer dan hij schrijft. Hij is het die mijn gastheer heeft ingewijd in taal- en letterkunde.

Deze laatste dan is net als de twee andere Westers gericht en tegelijk uitgesproken een Arabier, fier en niet klein te krijgen. Leraar Arabisch, heeft hij voornamelijk door zelfstudie kennis genomen van de westerse wetenschappen, wijsbegeerte en letterkunde.

Juli 1998. Ik had mijn gastheer gevraagd Mokhtar op te zoeken. Dat doen we zeker, zei hij. Mokhtar is verhuisd en woont 60 kilometer noord oostwaarts van Beni Mellal, in de richting van Fez (Beni Mellal ligt aan de voet van de Midden-Atlas, halverwege tussen Fez en Marrakesh). Vandaag besluiten we te gaan. Eerst belt hij Mohammed op om het triumviraat te vervolledigen. Het is snikheet en er hangt wat in de lucht. De tocht lijdt er niet onder want we zijn samen. Dat is wat telt. Links van ons strekt de vlakte zich uit in oker en groen. Rechts de bergen van de Midden-Atlas. Boven ons de zon. Het is vijf uur, zonnetijd. We laten Tadla links liggen. Vroeger ben ik hier meer geweest. Tadla was onder het Franse kolonialisme beheerst door een communistisch generaal. Nu nog luisteren veel inwoners naar wereldzenders op de radio. Toen zoveel jaren geleden een coup gepleegd werd tegen Gorbatsjov, was ik in Beni Mellal. Het nieuws bereikte ons via Saïd, die net uit Tadla kwam.

Dertig kilometer verder komen we aan, in zijn stad, Mokhtar. Hij heeft geen telefoon en is dan ook verrast als ik aanklop. Het weerzien is hartelijk, het gesprek karig, wat somber. Hij mokt niet maar zegt dat hij van mijn gastheer mijn vraag heeft gekregen naar teksten voor het tijdschrift Brutaal. Schrijft hij nog wel? Het blijft in het midden. We verlaten zijn appartement en trekken naar een café, gaan zitten op het terras. Mokhtar belooft te schrijven. Later vertrouwt Mohammed me toe dat Mokhtar het moeilijk heeft. Hij port hem echter aan: hij heeft een eigen ruimte, een eigen inkomen – karig, en leeft alleen, ideaal om te schrijven.

Op de terugweg zakt de zon, rood, vlak voor ons, boven Tadla.

{De eerste keer was de weg eentonig lang en smal, vol gevaren. Vrachtwagens inhalen was een hele klus op zo’n tweebaansweg. Het landschap bood echter voldoende afleiding om zijn humeur niet te bederven: lichte heuvels, bossen, zandvlakten, zeezoutwinningen,…   Oker was de overheersende kleur, groen die van de bomen, blauw de lucht en de zee. Het weer was warm en vochtig. Op de autoradio vond hij een uitzending in het Frans, maar luisteren deed hij amper. Het duurde enkele uren voor ze een bredere weg bereden, in de buurt van de hoofdstad.   Nog een goed uur rijden en ze zouden halt houden in de havenstad.}

Beni Mellal

 

Plaats een reactie