(op de bonnefooi: au petit bonheur)
Zomernacht
V
Dit is haast het ogenblik
waarop er geen dag, geen nacht meer is, zozeer is de ster
gegroeid om dit bruine, glimlachende, onbeperkte
lichaam te zegenen, water dat beweegt zonder schim.
Deze broze aardse handen zullen
de droevige knoop van de dromen ontwarren.
Het beveiligde klare licht zal rusten
op de tafel der wateren.
De ster bemint het schuim en zal branden
in deze grijze jurk.
Het is waar, zie. In mijn ogen is dit gedicht echt. Toen ik het las werk ik bevangen door geluk. Daarom neem ik het hier op.
Of neem nu dit:
Op een bronzen eros
Je verouderde in de plooien
van het goddelijk grauw.
Wie kwam van een lamp
je naakte kim purper maken?
“voor altijd kenmerkt de onvoltooiing de poëzie”