Hoe beestig aangenaam dierlijk aangedaan

 

  1. We beklimmen de rots niet,

we dalen er op af. Hier

ben ik nu beland, denk je.

Zullen we hier bouwen?

 

Ja, ik heb de appel gestolen,

hierheen gebracht.

Gestolen goed mag al dan niet

gedijen, zeker niet in spreidstand,

voor de dorst is hij ontzettend meegenomen.

 

Hoe ik hier sta, mijn nek draai

naar de wolf en mijn vleugels

in raadsels ontvouw. Zie hoe nu

de wolf huilt en vragen oproept

met zijn ogen en zijn oren.

Of ik het niet te warm heb?

Of ik misschien ga bidden

in plaats van te bibberen?

Of ik alsnog ga zweven

boven de bergtoppen?

 

Zweefteef, denkt de wolf.

Je hoort hem nauwelijks mompelen.

Ik gooi hem het klokhuis toe.

huilende wolfwillem de kooning rotsschilder

 

2. De roos, wit of geel,

staat in de wintertuin.

Een roos in de wind bloeit in de prinsentuin.

 

Er kwam een hovenier uit het zuiden.

Niet om stengels of degens te kruisen.

Noch om komaf te maken.

Geen rots in de tuin

of je zou een kreet moeten slaken.

 

 

3. We zijn opgestegen van de rots,

maken plaats voor een zeerob.

Meteen zien jullie het: het is een zwarte.

 

Jullie denken dat hij daar

als standbeeld zal blijven

liggen. Hij glijdt eraf.

Over de grond nu draaft hij

langzaam op zijn lange vinnen vooruit.

 

Nu dan wijken jullie terug,

hier en daar ruist wat gruis in een hoofd

dat ertoe neigt de zwarte aan te vallen.

Met die vinnen valt hij voor iedereen te vinden.

 

Wie weet zit er een aap of een mens in verborgen,

is de rob niet meer dan een zak.

Haast viel hier een touw aan te knopen.

En wat nu met de rots?

 

 

Wil er hier verdraaid dan niemand opstaan

om de zeerob te dans te vragen?

Het moeten toch niet altijd

koeien of giraffes, ja zelfs zebra’s zijn.

 

Maar die zijn niet zwart.

 

 

4. Tijd nu. Om de afstandsbediening ter hand te nemen,

de beeldenstorm uit te schakelen,

met behoud van “Met die vinnen valt hij

voor iedereen te vinden”.

 

Is dat niet geklaagd? Nee dus.

Wel lekker veel gelaagd.

Wie heeft me beklad?

Was het maar dat?

 

Wachten we nog langer op een spuidermond?

Of gooien we steen en been naar de hond?

 

Hoezo, is de wolf een hond geworden,

de aap een mens,

de appel de peer?

 

Ja, zo ongeveer.

 

Veel verder kunnen we voorlopig niet.

 

 

5. Elk bewind, hoe voorlopig ook,

wil standhouden, rots

in de branding.

Hij, zeg maar, was van jongs af aan de rots

gewaar en met trots wist hij wat hij ongedaan

moest maken en wat gedaan.

 

De weg naar de rots was gesloten.

Krijgers en krijgswachters stonden

zwijgend en dreigend paraat.

 

Toen hij jaren had gewacht

niet langer wachten kon,

baande hij zich een weg,

beklom ’s nachts de rots

riep het ’s morgens uit.

 

Enkele gieren verschenen,

er was geen weg terug,

hulp van boven zou er niet komen.

 

Weldra zou het peuzelen beginnen.
Carles Spuidermond.jpg