Te vet


 

Thomas Gunzig, vertaling Marc Tiefenthal

 

Sofie en François waren in de late namiddag aangekomen. Het had geregend sinds ze vertrokken waren uit Boedapest. Al die regen had de wegen slecht en gevaarlijk gemaakt. Verscheidene keren was de taxi haast in het ravijn gestort, verschillende keren had de taxichauffeur in het Hongaars iets gezegd wat alles weg had van vreselijke krachttermen. Tenslotte echter waren Sofie en François heelhuids aangekomen in het dorpje waarvan de journalist hen had gesproken. Het dorpje waarvan men dacht dat de epidemie van vogel- en varkensgriep was uitgegaan die een groot deel van het land getroffen had. Vanaf Boedapest had die journalist een paar keer getelefoneerd met “mensen” uit de streek die hij wat kende. Die mensen hadden namen gegeven van andere mensen en metterdaad had hij hen een logies gevonden bij de eigenaar. Sofie en François, journalisten bij de Echo de la Semois[i], begrepen nu waarom die journalist geen enkele zin had zich in te graven in een ver verwijderd dorp om een reportage te maken over de ziekte.

  • – ‘Heb je Nosferatu gezien?’ had François gevraagd.

Sofie had haar schouders opgehaald eerder omdat het dorpje iets lugubers had, een dorp uit andere tijden, een paar verwrongen huizen met doorweekte gevels, straten in gestampte aarde en achter ramen zwart van de rook, soms de schim van een gezicht dat het ongewone gebeuren gadesloeg van een taxi die zijn weg zocht.

Tot slot hield de taxi halt voor een grote hoeve, die wat van de weg lag. Er kwam een gestalte uit los die hen tegemoet kwam door de modder en hen de deur opende.

  • – ‘Ik Mevrouw Varga. U journalisten?’

Mevrouw Varga had een dik opgeruimd gelaat waarop je onmogelijk een leeftijd kon kleven. Ze betaalden de taxi. Hoewel François protesteerde nam Mevrouw Varga de zwaarste tassen op met een onthutsend gemak en liet hen binnen.

Binnen was het goed en warm en een lekkere geur van geroosterd vlees gaf de lucht geur.

  • – ‘Verontschuldig me dat ik dat vraag, maar wilt u een of twee kamers?’ vroeg mevrouw Varga.
  • – ‘Twee kamers,’ zei Sofie, ‘we werken samen, meer niet…’

Mevrouw Varga schudde het hoofd en bekeek François met wat medelijden, alsof ze zopas de vinger had gelegd op een duistere verborgen pijn. François bloosde.

  • – ‘Kunt u onze kamers laten zien, ik ben uitgeput,’ zei hij.

Mevrouw Varga vergezelde hen.

  • – ‘Als u honger hebt is de lunch klaar binnen een uur,’ zei ze.

Een uur later zaten ze aan tafel voor een heerlijke schotel geroosterd vlees.

  • – ‘Dit is heerlijk, wat is dit?’ had François gevraagd.

Mevrouw Varga had minzaam geglimlacht.

  • – ‘Mijn specialiteit. Geen kip. Dat mag nu even niet omwille van de ziektes. Noch is het varkensvlees… Ik weet niet hoe ik het moet zeggen in het Frans, züllés.’
  • ‘Züllés?’ zei Sofie.
  • – ‘Ja, ja, groot dier. Er zijn er hier veel.’

Toen ze klaar waren met eten gingen Sofie en François naar hun kamer:

  • – ‘Denk je dat dit een belangrijke reportage wordt?’ vroeg François.
  • – ‘Ik denk het wel. Vergeet niet dat we op de plek zijn waar de epidemie is uitgebroken. Er zullen zeker wat dingen te vertellen vallen over de hygiëne van sommige streken in Europa. Dat zien we morgen wel, akkoord?’

François schudde zijn hoofd.

  • – ‘Tot morgen dan maar.’

’s Anderendaags liepen ze door het dorp. Het was opgehouden met regenen en er stond in de plaats daarvan een mooie maar koude februarizon. Sofie maakte wat foto’s: een lege varkensstal, een boutmagere kip die de straat overstak, een bericht in het Hongaars tot de inwoners om de dieren af te maken die verdacht werden de ziekte over te dragen. Ze probeerden hier en daar een interview maar de enkele bewoners die ze tegenkwamen waren stilzwijgend en vreesachtig.

  • – ‘We zouden wat vragen kunnen stellen aan Mevrouw Varga, ze lijkt meer open van geest,’ stelde Sofie voor.

François schudde zijn hoofd.

  • – ‘En daarenboven spreekt ze Frans.’

’s Middags zaten ze aan tafel. Mevrouw Varga had hen dezelfde specialiteit opgediend maar met een verschrikkelijk sterke saus.

  • Züllés!’ zei François, fier dat hij het had herkend.
  • – ‘Ja, lekker, hé. Maar het is niet altijd even makkelijk om het klaar te maken.’
  • – ‘Hoe legt u het aan boord sinds de epidemie is uitgebroken?’ vroeg Sofie en zette discreet haar taperecorder aan.

Mevrouw Varga hief haar hoofd ten hemel:

  • – ‘Zeer moeilijk… Zeer moeilijk. Geen geld meer, geen werk meer, veel mensen zijn weggetrokken naar de stad om er te gaan werken. En ook, mensen die alles verloren hebben worden kwaadaardig. Mensen alhier gaan op de vuist, weet u. Verschrikkelijk, het is verschrikkelijk.’

Er bengelde een traan onder het oog van mevrouw Varga.

  • – ‘En nu?’ vroeg Sofie.
  • – ‘Nu is het kalm. Maar dat was niet makkelijk,’ sprak mevrouw Varga en ruimde op.

Later, toen Sofie naar de opname luisterde in haar kamer, klopte François aan. Hij had een vreemde uitdrukking.

  • – ‘Kijk,’ zei hij en hield haar een klein Frans-Hongaars woordenboek voor.
  • – ‘Wat?’
  • – ‘Daar!’

Hij wees op het woord züllés. Dat betekent “smeerlap”.

  • – ‘Wat vreemd, zei Sofie, we zullen het haar vanavond vragen.’

’s Avonds schotelde mevrouw Varga hen züllés voor met kool. Het rook uiterst lekker.

  • – ‘Wat is nu precies züllés?’ vroeg François. ‘Ik bedoel, waar lijkt dat precies op.’

Mevrouw Varga keek somber.

  • – ‘Uitleggen, dat kan ik niet. Ik kan het maar beter laten zien. Volg mij.’

Ze stonden op en volgden mevrouw Varga naar de kelder. Daar stond een diepvrieskast naast half verroest tuingerei. Mevrouw Varga deed de diepvriezer open.

  • – ‘Zo, dat zijn nu züllés.’

Sofie boog voorover en dan terug en stootte een kreet uit. Op zijn beurt boog François voorover. Hij verloor haast het bewustzijn toen hij daar al die armen en benen en andere niet nader te bepalen lichaamsdelen zag. Misschien niet te bepalen maar wel menselijke.

  • – ‘Maar dat is… Dat is …’ stamelde hij.
  • – ‘Mijn man en zijn neef. Kwaadaardige mannen. Ze sloegen me. Ze dronken. Ik heb dit moeten doen. Ho, weet je, ik ben de enige niet in het dorp. Daarom is het vandaag zo kalm hier.’

Sofie en François sliepen slecht. ’s Anderendaags meenden ze dat ze niet veel meer uit dit dorp konden halen. Ze besloten daarom terug te keren naar Boedapest en zich toe te spitsen op het verslag over een ministerraad gewijd aan de gezondheidsramp. Toen ze in de taxi wilden stappen, nam mevrouw Varga Sofie bij de arm:

  • – ‘Jullie zijn journalisten. Jullie willen graag verhalen. Dat is normaal. Maar vertel dat van dit dorp beter niet. Het waren züllés, begrijpt u.’

Sofie schudde het hoofd.

  • – ‘Smeerlappen … Ik begrijp het. We zullen niets vertellen.’

Ze spraken niet tijdens de terugreis. Beiden hadden een vreemde smaak in de mond. Ongetwijfeld wat bitter maar niet slecht.

[i] De Semois is een kleine bijrivier van de Maas, in Frankrijk en België.