Kortwieken die vlerk
en hij haastte zich een haas
uit de voeten.
Dan maar de vlek.
We sloegen hem lek,
met genoegen, de vrek.
De lok klinkt hol zonder lepel.
Iets of iemand rolt
het tapijt voor ons uit
dat we gaandeweg splijten.
De engerd verschilt heel even
van de engel en dan
kortwieken, die vlerk.
Haast niemand hoort de plons