(Il faudrait plutôt sage comme une image mage)
Paul Van Ostayen
1.Naakter dan naakt wil jij je
aan me, huid en middernachtdromen,
sponzen van je geheugen, vaandel
aan het eind van de reis net
als stille gil, overrompelend en
gedempt. Op mijn woord laat ik je
.
gaaf en koester je, naakter
dan jij me naakt wil.
.
Geen tel, geen oogopslag
ontgaat me en met open handen
ontvang ik je op mijn tong taal.
.
.
2.Eender, naakt onder anderen heeft ze meer weg
van zichzelf dan dat ze eruit treedt.
Tot je adem, op de binnenplaats opdampt.
.
Daar je daarnet nog wegdeemsterde
in rood en roze, later vergloed tot blauw.
.
De schilder die ons zo bedenkt, de vilder
laat ons ongemoeid. Wijl in het kaarslicht
wij baden, voegen we ons weer in naden
adem en bloed, gloed. Het oog is het oog
niet meer onder anderen en diergelijken.
.
Stoom onder stroom, hout op goud,
bloed onder gloed, oog onder ogen.
.
.
3.Door haar naar de letter te nemen
en zo doende, denk ik zo, herdenkt ze.
.
Het spant zich innig op en af, en toe.
Wie doet het ertoe? Door haar te openen
klaar ik me aan haar nader. De folie
ontbolsteren op zich naar me toe.
.
Van einder en verte met verve
de einder wijst de sofie.
Aan de minaret wijst spits de top het punt
aan. Wie deze wijzer ziet, hem ligt
al in het verschiet honderd en een voudig.
.
4.Vervelend het opperweefsel vervelt
of vervalt tot handtas, een absolute
aanrader, mag je niet missen.
.
Met een mistspray leg ik me
in hinderlaag: wie de mist spreidt
om een ander, legt zichzelf
te hinder. In de greppel lig ik
te grabbel, maar voor je me
grabbelen kan, is het al zover,
is het te laat, verdwijn ik
uit beeld met een door en door
aards genoegen.