Een oefening in angst
Wat lachen wij nog om jou,
sinistere afgezaagde grap.
Jij, een trein die steeds ontspoort.
Jij, die onze hartslag vormt en het op hol slaat.
Dieren levend en stervend leg je in een onontwarbare knoop.
Jij, tijd.
Jij, die jezelf ook neemt
om ons te grazen te nemen,
ons gras doet eten dat na onze dood
op onze buik groeit.
Zo graag immers zien we ons zelf.
En eerst en vooral dan maar
leggen wij onze waan in zinnen vast,
plengen wij tranen wrang en wan langsheen de wang
nog voor jij de kans krijgt
ons naar kraag en keel te grijpen,
dan hoef je ons niet eens los te laten
zo laten wij je los en los je op.
Jij bestaat het om in onze alkoof te spitten
terwijl wij pitten
of ons oprichten in liefde
daarna ons in hetzelfde onderdompelen.
Nu weet je waarom je neus bloedt
en wij ons tot bloedens toe
stuk slaan op je rotte rotsigheid
en wat dies meer zij of nog minder,
waarom wij dubieuze experten
al bij het binnenkomen ontmaskeren,
afgelikte poedels met neuzen vol poeder
en gel in hun haar
en hen op de man af vragen:
word jij soms dik betaald
om hier te mogen rondlopen?
Wij niet, alvast. Wij betalen jullie rekeningen wel.
Laat dat nu net te veel zijn
en slaan we hen de deur weer uit.
Je had van ons veeleer een stinkbom verwacht.
De voorraad strekt niet langer.
Al raken de middelen uitgeput,
wij nog niet.
Raddraaiers hebben de plaats van orgeldraaiers ingenomen
en deze zijn ook al onvervangbaar gebleken
en verbleekt onder de grond gestopt
nog stoppen wij niet
noch zijn wij te stoppen
laat staan voor een stopgat te vangen.
Liever richt je ons te gronde
doe dat dan en doe dat grondig
niet echter zolang we er niet klaar mee zijn.
We laten het wel weten als we zover zijn.
Zover heen.
Onnodig aan te dringen
we leven nu eenmaal
simultaan met de dood
en nemen bouwkundige plannen mee tot in de kist.
Jij behoort niet tot degenen
die mijn hoofd op hol mogen brengen,
dat is het voorrecht van een kleine groep
die mijn breed gedragen draagvlak schept.
Jij hoeft ons niet te vragen
het vuile werk voor je op te knappen,
ons werk is op zich al vuil genoeg
maar we scheppen er genoegen in,
niet zo in dat van jou.
Evenmin laten we ons in hokjes opdelen
of onderwerpen we ons aan je ophokplicht.
Hok op die plicht, we zullen er geen pluim om laten.
Geef ons geen poot om als ziel op te staan
of we zagen hem onder ons uit.
Met een tingel en een tangel
zingen we ons wel weer weg.
We nemen niet deel aan je hele zwendel
we zwaaien liever eigenhandig af
sommigen eigenvoetig
wiens armen zijn afgehakt.
Laat het voor eens & voor altijd duidelijk zijn:
de erogene zone is geen comfortzone,
we verblijven er in alle lust
zelden in volle rust.
We kennen in die streek geen schaamte,
we dulden er geen schaamluis
hooguit een geliefde en wat ruis.
De opstand vindt altijd plaats
buiten de comfortzone.
Net als het sterven
aan de kleine dood.
In opperste staat van paraatheid
bereiken we ons eindpunt
waarop we verdwijnen.
Van enkele kusten zijn wij thuis
gekomen na een lange reis
voor sommigen een kortere reis
zo is gebleken
en thuiskomen doen we allen
in het knekelhuis.
(illustraties Paul Cézanne en Henri Matisse)