1. Klein, slim en impotent
Je ziet hem meteen,
hij is dan wel klein,
hij draagt daarenboven een hoed.
Op de duur valt hij niet meer te zien.
Hij wou iedereen te slim af
en verzon leugen en droom dooreen.
Niemand geloofde hem nog.
Je hoeft hem niet te vragen
of hij schuldig pleit.
Hij is o zo slim, hij weet het wel
en het kwijl klotst niet langs zijn kin.
2. Sportief met hersenen
Hij heeft een zo eigen baard
groeien, dat niemand twijfelt.
Hij draagt zo mooi de baard
dat niemand gelooft
.
dat hij zich op slag verplaatst
tegen hoge snelheid
te voet of per fiets.
Springen beheerst hij zo sterk
dat de wind hem opheft
en de lach het haalt.
3. Schilderdwerg
.
Het kostte hem vreselijk veel moeite
om zichzelf in beeld te borstelen.
En kijk, hij draait het doek om
het beeld is weg.
Een belletje rinkelt.
Toen hij eindelijk hier
op aarde zijn paradijs vond,
kweekte hij druiven en radijs.
De duivel vond hem toch wel.
Hij verdween uit beeld.
Er rinkelt geen bel meer.
.
4. Klauterdwerg
Dit, een soort kabouter,
fluit zich een dartele vleselijke weg
over berg, heuvel en dal.
Komt hij ergens langs,
hij klautert en glijdt,
houdt de slaap zich gedeisd.
Hij opent kieren en spleten,
klautert er verder in door.
Sluiten ze zich na hem,
hij klimt terug naar buiten.
Hij ziet het licht en begint te fluiten.