Wat! Ben ik dat, zo ver?
Enerzijds ronduit neger dans ik lichtjes uit cadans in het ritme. Anderzijds zing ik vals. Welja, dat ben ik.
Had ik gelijk of liep ik gevaar uit koers te raken? In elk geval heb ik de fiets genomen om zo ver te gaan.
Het zou kunnen dat ik het niet ben.
Ik stuurde dit gedicht in voor de zondagtrofee op pomgedichten, zo blijkt. En zie: de zondagochtendwedstrijd van 21 januari 2012 kende karin beumkes als juryvoorzitster – wij wachten nog steeds op het juryrapport van onze karin. en de gedichten maar wachten! Het andere jurylid had alvast pittige commentaar: de reflectie maakt het geheel wat minder vreemd. Deze uit de persoon treding. Een beetje chrysanten roeiers vijver gedicht, beetje hans faverey. Opbouwen en dan toch weer terug het niets in. Het geschreven gedicht dat het inhoudelijk zelf ook weer opheft. Zo maakt de tief zichzelf tot poezie. Niet onaardig. Aardig zelfs. |
Bedelf tot slot van rekening
Hij ben ik, ik is hij, wat geeft het.
Eens de vulkaan beklommen, laat hij enkel oppervlak los met zijn ijslodderig oog.
Het woud is genaderd “als een grote natte schede of een groot goddelijk zwart gat”.
Ineens niesde de vulkaan zonder schrik aan te jagen.
Toen moesten we wel verder gaan, hoger nog, hoger komen en klaar, vulkaan.
Het woud was terug op zijn plaats gegaan en beefde, net als de aarde, toen anders plotsklaps de vulkaan het bestond uit te barsten.
(het citaat komt uit het boek ‘explorados des abismo’ van Enrique Vilas-Matas en staat op blz. 55 van de Franse vertaling door André Gabastou uitgegeven bij Christian Bourgois; de vertaling naar het Nederlands is van mijn hand) |