Katwilg en katzwijm zijn niet van de poes.
De boterbloem o, ranonkel,
oom van koning Ra,
boter smelt in de mond,
bloem plukken we gulzig en gretig.
Gewillig buigen we ons
naar je vooronder voorover, poes.
We gaan er gretig op in,
voor we het weten vallen we
haast in zwijm.
De kleine dood oefent ons in sterven.
Wie dit kleinood niet begeert
is de grote dood niet weerd.
Wie het kleinood begeert,
sterft in vrede.

from la petite mort