Eerst liep hij wat
onwennig, verloren.
Geen rietkraag kon hem bekoren.
Later liep hij zelfs niet langer.
Hij zat daar van alles weg.
Nee, hij werd niet banger.
Niets nog kreeg zijn zeg.
Als hij ooit begraven raakt,
diep genoeg in de grond,
vervalt eindelijk het affront
dat iemand hem ooit heeft gelaakt.
***
Daar loop ik weer,
in mijn voeten een veer,
een rietkraag te bekoren.
Als ik ’s avonds ga zitten,
nog voor ik vurig ga pitten,
zit er nog veel op
voordat ik de dag stop.
Ik kom nog steeds voldoende
drie centimeter van de grond.
Ooit kreeg ik een affront.
Die me laakte ligt al lang koud in de grond.