Kennisoverdracht en kennismaking in tijden zonder computer en zonder internet


Bij ons, op de hogeschool, in 1975, zaten enkele vrije studenten. Met een van hen zou ik een kleine proeve schrijven. We spraken af op een zondag, op zijn kot.

Het werd niets en zo werd het van alles en nog wat.

Met dat proefschriftje werd het niets. Ik kwam binnen, hij zat op een stoel te poseren. Woonde samen met een schilder, zo een met penseel en ezel. Zelf was hij conceptueel kunstenaar, zonder penseel noch ezel, maar drooggevallen, zonder ideeën. Kwam naar school om ideeën op te doen.

Ik neusde wat in de boeken, er stond een hele muur vol, tot de sessie afgelopen was. “Wat denk je ervan als we flensjes zouden maken? Eet je dan mee?”. Uiteraard.

We aten fijne, ragfijne en hemeltergend lekkere pannenkoeken. Van tijd was geen sprake meer. Hij zat in de zetel als op een troon, zijn kotmakker en ik op een stoel. “Ken je de Velvet Underground?” vroeg hij me. “Nee”, dus.

Ik had al wel eens een soepblik Campbell’s op posterformaat gezien, gesigneerd Andy Warhol. Kijk, dat vond hij nou wel een goed idee. Maar nu had die Warhol ook een rockgroep gesigneerd. Mijn gastheer stond recht uit zijn zetel, zo’n wat slungelachtige figuur, artistiek verantwoord gekleed, geheel uit kaas, boter en eieren opgetrokken. Hij haalde een grammofoonplaat uit een hoes, legde die met enige zin voor ritueel op de platendraaier en koos een welbepaald nummer: Sweet Jane.

Hij ging zitten, we luisterden. Ineens stond hij op en stak een vinger omhoog: “Moet je nou goed luisteren”. We hoorden Lou Reed zingen: “and Jane she’s a kirk”. Mijn gastheer ging weer zitten en sprak: “Ik begrijp helemaal niet wat dat betekent maar het is wel groots”. Ik had Lou Reed ontdekt.

*

Enkele jaren gingen voorbij. Ik ontpopte me tot volslagen tweetalig dichter annex jongleur met staande uitdrukkingen, die steeds weer op hun pootjes vielen, al had de schok ze wat doen barsten.

De nacht taalt niet

noch draalt hij

alle koeien zwart te maken.

La nuit ne s’allange pas

ni n’hésite-t-elle

à rendre noire toute vache.

In die hoedanigheid werd ik in 1977 in Antwerpen voorgesteld aan Flor Bex, directeur van het internationaal cultureel centrum aan de Meir, het voormalig koninklijk paleis. Hij zocht iemand om tekstmateriaal te leveren voor een pas afgestudeerde musica uit New York. Kleine gestalte, lang bruin haar, witte blouse met kanten kraag, lange rok. Braaf meisje. Gaf me netjes de hand.

Ik sprak een hele reeks staande uitdrukkingen in op geluidsband, elke uitdrukking in de twee landstalen. Het brave meisje had een viool bij en een strijkstok. Beiden hadden echter geen snaren. Het meisje, minder braaf al, knipte de geluidsband in stukken, nam er de ene na de andere uitdrukking uit, spande er een op haar strijkstok en gleed die over een magnetische kop op haar viool. Ik hoorde mezelf uit de luidsprekers zeggen, nu eens snel, dan weer traag:

Bij nacht zijn alle koeien zwart.

La nuit, toutes les vaches sont noires.

Ik had kennis gemaakt met Laurie Anderson.