Xavier Roelens – Grand Hotel Abgrund
een grens wordt overschreden. Er is, kortom, een voorkeur voor een poëzie van het Sublieme, een verwoording van het afgrondelijke.
In HNF overheerst het zoekende in het gekozen werk – en zijn bijgevolg de meer ‘vindende’ gedichten ondervertegenwoordigd. Anders gezegd: gedichten die hun formulering telkens weer op de helling zetten zijn verkozen boven goed geformuleerde gedichten. Het telkens verder graven schept een spankracht doorheen de bloemlezing die uitnodigt tot verder lezen, maar het bewijst meteen ook dat men niet geprobeerd heeft om bij de keuze van een dichter de grootste gemene deler van zijn of haar werk te brengen. (hoeveel anders komen we nu uit?) (Hugues Pernath: wie vindt heeft slecht gezocht)
Uit het werk van Herman De Coninck bijvoorbeeld zijn enkel poëticale gedichten gekozen (kunnen gedichten dan ook niet poëticaal zijn? Ja, maar dan gaat het om proza) en wordt geen breder beeld van zijn poëtische activiteit getoond (had hij buiten deze gedichten nog andere activiteiten, zoals onder meer het verprozaiseren van de poëzie, zeg maar het verprutsen van leven en sterven)
Volgens Hans Vandevoorde spreekt de bloemlezing ‘een voorkeur uit voor neo-experimentele dichters (Pernath, De Roek, Roggeman) en voor generatiegenoten. Van Bastelaere heeft zijn eigen stamboom gecreëerd van voorvaderen en verwanten. Daarom ligt het zwaartepunt van de bloemlezing op de periode 1978-1995 en daardoor komt de poëzie van de jaren vijftig en de meest recente poëzie er zo bekaaid af (is daar een probleem mee? Wie zijn stamboom niet kent zit toch niet op een tak en zit dus nergens)
Uit een vorm van balorigheid hebben de samenstellers alle in België/Vlaanderen levende dichters met de Nederlandse nationaliteit uit de bloemlezing geweerd (ook al wordt Ramsey Nasr toch tot de Vlaamse poëzie ingelijfd wanneer de inleiding beweert dat ‘de moderne Vlaamse poëzie veel meer en vaak intrigerendere dichters telt dan Lanoye, Nasr, De Coninck en Moeyaert’, HNF, 8). Vandevoorde spreekt in dit geval van het territorialiteitsbeginsel, maar die term is verkeerd. De afbakening gebeurt niet op basis van territorium (inwoners van het geografische Vlaanderen), maar net zoals in de hierboven genoemde Nederlandse bloemlezingen op grond van taal (wat de mensen spreken). (Ook dat is een verkeerde term, het gaat wel degelijk om niet meer en niet minder dan een etnische beperking, opgelegd door het Poëziecentrum, de initiatiefnemer en uitgever van deze bloemlezing. Misschien deed het Poëziecentrum dit op last van zijn broodheer, de Minister van Cultuur. Maar dat is niet geweten).
Verschillende ‘ondergronds gegane’ dichters komen hier voor het eerst weer aan het licht.
(Als verdienste moet dat niet meer zijn, meer moet dat niet zijn als verdienste.)
(…) een onderscheid maakte tussen een ethisch postmodernisme, waar hij zichzelf toe rekent, en een esthetisch postmodernisme. In een meer representatieve bloemlezing hadden Peter Verhelst en Peter Holvoet-Hanssen die richting als voortrekkers kunnen vertegenwoordigen. (voortrekkers, neen, wel als roergangers; wie bekend is met de wolgavaart weet wat ik bedoel)
De filosoof Adorno werd ooit bekritiseerd dat hij vanuit zijn hotelsuite van geësthetiseerde veiligheid naar de Abgrund keek en hem beschreef. De samenstellers Dirk Van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters hebben het aangedurfd om het afgrondelijke in hun hotel binnen te halen, al blijven het natuurlijk altijd woorden over het afgrondelijke. Ze hebben de doos van Pandora opengetrokken die de Vlaamse poëzie is en dat is meteen ook de kracht van HNF. (wie een beetje leeft, en dat is dus veel meer dan overleven, kan dit bijtreden en enkel betreuren dat in jaren van consensus de Bierdermeier het diende te halen van het afgrondelijke in mens en dichtkunst).
Maar genoeg Roelens vs Van Bast. Het is mijns inziens een handigheid geweest – en niet meer – om termen als discours, werkelijkheid en paradigma te betrekken op poëzie. Zoals Xavier hierboven ook laat uitschijnen (poëticaal), zou zelfs Herman de Coninck gedichten hebben geschreven / voortgebracht. Inderdaad geeft de bloemlezing van Dirk en co voornamelijk poëzie als levensstof, geplukt uit de droomstof, en minder dichtkunst als afgestofd, maak- en maatwerk. Waarom moet die eerste categorie onderdoen en onderaards gaan voor die tweede? Ondertussen gebeurt het toch maar. Met hun bloemlezing zetten Dirk en co deze zaak weer recht.