Mijn welbevinden in je tepelhof,
op weg naar die van Eden,
is het punt.
Mijn punt jouw punt.
Uitgepunt en hoe langer hoe meer
wezig, aan en af, komen wij er.
Woorden vallen gaande weg,
nog even mompel ik
rozentuin zonder doornen,
je glimlacht
warm tot afgunst van de zon.
Er ligt een hoerastemming
op elk van ons
te wachten tot ver
na het ontwaken.