nam hij de wijk,
voor het werk,
daarna de vrouwtjes,
voor het genot,
en alcohol,
voor de dorst,
en een hashpijp,
de kroon op dat alles.
Dezer dagen loopt hij
de kantjes eraf in de wijk,
en mompelt maar wat:
“ik heb haar liggen gehad,
de wentelteef.
Drie diamanten raapte ik
voor haar op,
een op elke tepel
en de derde op haar venusheuvel”.
Enkel zijn tred
verraadt nog die uitspattingen.
Zijn uitpuilende
kikkerogen van geil.
Zijn hersens leeg.