Ma journée avec Osama – Een dag met Osama

osama-bin-laden-deadEenmaal per week ga ik bij het park aan een terras zitten. Het ligt op minder dan een half uur wandelen van bij me thuis. Als het mooi en warm weer is, is het een echt genoegen als ik me daar bevind. In de andere gevallen is het een genoegen er anderen te bevinden dan mij.

Daar observeer ik dan het komen en gaan op de grond en soms in de lucht. In de lucht kijk ik vooral met aandacht naar de vogelvlucht. Dat is dus in die andere gevallen. Zij, de vogels, zijn dan de andere dan mij.

Sommige dagen zie ik nauwelijks twee of drie duiven. Andere dagen zijn het er tientallen. Dat begon me aardig te boeien. Tenslotte merkte ik gelijkaardige bewegingen bij de duiven, en telkens was het een zondag.

Op zo’n zondag dan stond ik wat vroeger op om de duiven te observeren. Ik zag ze uitvliegen in groep, een tiental. Met mijn verrekijker kon ik aan hun poten boodschappen ontwaren.

We zijn niet meer in de tijd van de zevenmijlsklompen, dat dacht ik toch en dus nam ik vlug mijn wagen en volgde de vlucht der duiven. Die bracht me naar een plek op zowat honderd kilometer ver en gelegen aan de kust, bij een haven en een luchthaven een ook een groot treinstation.

Wat een verkeer! Maar de duiven dan? Wat komen die hier doen? Ik hield halt daar waar ik de duiven had zien verdwijnen. Ik was erg verbaasd er een hotel aan te treffen dat een ster waard was. Wat komen duiven doen in een hotel? Gelukkig was er aan de overkant een taveerne met terras. Ik ging er zitten. Koffie graag. Zonder melk. Dank u.

Het was halftien ’s morgens, een mooi uur om koffie te drinken. Tegen elf uur dronk ik een tweede kop. Er kwam een man uit het hotel die aan hetzelfde terras plaatsnam. Toen hij ging zitten viel een stuk papier uit zijn zak dat hij snel opraapte. Het belette me niet vanuit mijn ooghoek te zien dat er een fijn Arabisch schrift op geschreven was. Het formaat van het stuk papier was erg klein. Mijn aandacht was helemaal getrokken en uit mijn zelfde ooghoek bekeek ik de man.

Hij had een haakse neus, een bruine huidskleur, doordringende ogen en een valse glimlach terwijl hij in een bliksemschicht het papiertje opraapte. Hij mocht dan wel netjes geschoren zijn, ik kon er zo een baard op plakken en zie, ik wist het.

Ik bleef een tijdje stil, staarde naar mijn koffie en dronk die dan in een teug op. Toen richtte ik het woord tot de man en fluisterde: “Mijnheer, of beter, sidi, ik weet dat u het bent. Nee, zeg niets.”

Bij het woord ‘sidi’ had hij even gesidderd. Ik ging voort: “Net als u geef ik weinig om geld, al ben ik minder rijk dan u. Dat blijft onder ons”. Hij glimlachte wat voller en bleef zwijgen. Van mijn kant deed ik er ook het zwijgen toe. Daarna nodigde ik hem uit wat te gaan wandelen. Hij aanvaardde. Miste hij zijn paard? Hij stapte zenuwachtig en helemaal niet als een zeeman. De bergen zaten in zijn benen. Hij had het wat moeilijk in het rulle zand te wandelen.

Ik sprak opnieuw. “Ik begrijp dat het anonieme uw tweede natuur geworden is. Ik zal het er niet meer over hebben. Wat eet u hier het liefst?”

Hij was tevreden met mijn repliek en sprak eindelijk. “Mosselen met friet, een ontzettend goede schotel, ontzettend halal”.

Ineens begreep ik waarom hij deze plek in dit land gekozen had, de faam van zijn duiven is wereldbekend. Bovendien had hij ’s lands beste schotel bij uitstek ontdekt, zonder er het noorden bij te verliezen.

Hij werd echter niet minder wantrouwig tegenover mij. Hij had net als ik spionromans gelezen. En andere boeken, maar dat wist hij niet. Had hij de filosoof Plato in de tekst gelezen, uiteraard in vertaling, of had hij Plato van horen zeggen? Je woont niet toevallig in een grot terwijl je je tot de wereld richt via een klein scherm. Freud noch Lacan had hij gelezen, zoveel was zeker, maar wel spionromans.

We wandelden gedurende een uur en eindigden in een restaurant, waarvan ik de kok kende. Ik nodigde sidi uit, hij aanvaardde.

Beiden aten we mosselen met friet. Ik dronk een karaf witte wijn. Mijn gast volstond of moest volstaan met een limonade. Eerst wou hij cola drinken. Ik legde hem uit dat dit een valse drank is, een mislukte hoestsiroop, waarmee de Rikanen ons ziek willen maken. Hij dacht even na. Ik wou vooral weten of hij al dan niet had samengewerkt met de regering van president Bush. Ik weet het nog altijd niet. Hij aarzelde, lachte toen, te breed om waar te zijn en eindigde met een niet-cola limonade te bestellen.

Het sprak haast vanzelf dat we een nagerecht zouden nemen. Een ijsje ‘dame blanche’ leek hem erg komisch maar toen ik het beschreef, was hij overtuigd. Ik vroeg de ober daarbij de best mogelijke koffie te schenken. Mijn gast stelde de koffie zozeer op prijs, dat hij er nog een vroeg.

Ik had helemaal niet verwacht dat hij zou spreken maar zie, hij begon te spreken, in het Frans, wat gebroken maar in volledig goed gebouwde zinnen.

“Mijnheer, weet ik veel waarom, maar ik beschouw u als een vriend en als ik me vergis, en u desondanks toch een spion bent, het zij zo. Ja, uiteraard heb ik samengewerkt met de regering van Sidi George Bush. Hij had een rookgordijn nodig. Jawel, iemand moest hem dekken, hij zelf had toch de opdracht gegeven. U vraagt zich af of hij me goed betaald heeft voor die dienst. Ik kan daarop niet antwoorden, uiteraard, staatsgeheim. Tenzij mijn leven een wederdienst is, tenzij de zekerheid dat ik in leven zou blijven mijn loon is.”

Het was bij het begin van zijn eerste kop koffie. Hij sprak snel. Ik vroeg hem iets eenvoudigs: “Hebt u Plato in de tekst gelezen, al was het dan in vertaling?” “Ach, mijnheer, ik heb zoveel gelezen en zoveel vergeten, zoveel in praktijk gebracht, toegepast. U zegt Plato? Misschien wel op school. Ik weet het niet meer.”

Hij lachte opnieuw. Hij wist het dus. En ik begreep waarom hij vrij rondliep in deze kuststad. Ik sprak opnieuw, misschien waren mijn woorden wat pijnlijk. “U houdt niet echt van uw familie, niet?”.Hij volstond me recht in de ogen te kijken en sprak niet langer. De woede in zijn ogen was veelzeggend. Helaas was dat het einde van mijn dag met Osama. We verlieten het restaurant en elk ging zijn eigen weg.

– * –

Je m’assieds une fois par semaine à la même terrasse, près du parc, à moins d’une demi-heure de chez moi. S’il fait beau et chaud, c’est un vrai plaisir de m’y trouver. Dans les autres cas, c’est un plaisir d’y trouver d’autres que moi.
J’y observe le va et vient au sol et parfois au ciel. Au ciel, le vol des oiseaux attire mon attention particulière, surtout dans les autres cas précités. Ce sont eux alors, les autres que moi.

Certains jours, on voit à peine deux ou trois pigeons. D’autres jours, il y en avait des dizaines. Cela m’intriguait petit à petit. Je remarquais, finalement, des mouvements des pigeons similaires, et chaque fois c’était un dimanche.
Un tel jour, un dimanche donc, je me suis levé tôt pour observer les pigeons et je les voyais sortir en groupe, il y en avait une dizaine. Mes jumelles m’aidaient à identifier, à leurs pattes, des messages.

N’étant plus à l’époque des sabots à mille lieux, au moins c’est ce que je croyais, je pris vite ma voiture et suivis le vol des pigeons. Il m’amena à un lieu éloigné d’une centaine de kilomètres et situé à la côte, près d’un port de bateaux et d’un aéroport et, encore, d’une gare de train importante.

Que du trafic! Mais les pigeons, alors ? Que viennent-ils y faire ? J’arrêtais la voiture, là où je vis les pigeons disparaître. Je m’étonnais fort d’y trouver un petit hôtel digne d’une étoile. Que viennent-ils faire, les pigeons, à l’hôtel ? Heureusement, en face se trouvait une taverne disposant d’une terrasse. Je m’y asseyais. Un café, s’il vous plaît. Sans lait. Merci.

Il était neuf heures et demie le matin, une bonne heure pour boire un café. Vers onze heures, je buvais une deuxième tasse de café, un homme sortit de l’hôtel et vint s’asseoir à la même terrasse. En s’asseyant, un bout de papier tomba de sa poche qu’il ramassa vite. N’empêche que du coin de l’œil, j’avais remarqué une écriture, certes fine, arabe. Le format du papier était ultra petit. Mon attention était fort réveillée, mon œil, du coin, scrutait l’homme.

Il avait un nez en crochet, le teint basané, les yeux pénétrant et un faux sourire en ramassant le papier à une vitesse éclair. Bien que fraîchement rasé, je lui imaginais une barbe et voilà, je savais.

Je restais un bout de temps silencieux, contemplant mon café, puis le buvant d’un trait. Alors, je m’adressais à lui, en chuchotant. « Monsieur, ou encore mieux, sidi, je sais que c’est vous. Non, ne dites rien. »

Ce mot ‘sidi’ l’avait sidéré quelque peu. Je continuais : « Tout comme vous, je ne me soucis guère de l’argent, bien que je sois moins riche que vous. Cela restera entre nous. » Il souriait d’un sourire quelque peu plus plein. Il gardait le silence. Quant à moi, je faisais de même. Puis, je l’invitai à nous promener, ce qu’il accepta. Son cheval, lui manquait-il ? Toujours se faisait-il que son pas nerveux n’était pas celui d’un marin. La montagne logeait dans ses jambes. Il avait quelque mal à marcher dans le sable trop meuble.

« Je comprends, » repris-je, « que l’anonymat est votre seconde nature. Je n’en parlerai plus. Qu’aimez-vous le plus parmi nos plats ? » Content de ma réplique, il parla enfin. « Des moules aux frites, vachement bon plat en vachement halal. »
D’un coup, je compris pourquoi il avait choisi cet endroit dans ce pays, dont la réputation de ses pigeons était mondialement connue. De plus, il avait découvert le plat national par excellence, sans en être dépaysé.

Sa méfiance envers moi n’en diminuait pas. Lui aussi bien que moi avions lu des romans d’espionnage. Et d’autres livres, mais il ne le savait pas. Avait-il lu le philosophe Platon dans le texte, traduit bien sûr, ou par ouï dire ? On n’habite pas une caverne par hasard, tout en s’adressant au monde par le petit écran. Certes, il n’avait lu ni Freud ni Lacan, mais des romans d’espionnage.

Nous nous promenions pendant une heure et finissions dans un restaurant, dont je connaissais le chef de cuisine. J’y invitais le sidi, il accepta.
Nous mangions tous deux des moules aux frites. Si moi je buvais une carafe de vin blanc, mon hôte se contentait, ou devait se contenter, d’une limonade. D’abord, il aurait voulu boire un coca. Quand je lui expliquais qu’il s’agit d’une fausse boisson, d’un sirop de toux raté, avec lequel les Ricains veulent nous rendre malades, il a réfléchi. Je voulais surtout savoir s’il avait ou non collaboré avec le gouvernement du président Bush. Je ne le sais toujours pas. Il a hésité, puis souri, d’un sourire trop grand pour être vrai, pour terminer par la commande d’une limonade non coca.

Il allait de soi qu’un dessert ne pouvait manquer. La glace ‘dame blanche’ lui semblait fort comique mais la description a fini par le convaincre. Je demandais au garçon de nous faire le meilleur des cafés. Et mon hôte a tellement apprécié le café, qu’il en a redemandé un autre.

Je ne m’attendais pas du tout à ce qu’il parle. Et voilà, il a commencé à parler, un français très cassé, il est vrai, mais respectant la grammaire.
« Monsieur, je vous considère, je ne sais pourquoi, comme un pote et tant pis si je me trompe et que malgré tout, vous êtes un espion. Oui, bien sûr, j’ai collaboré avec le gouvernement de monsieur George Bush. Il avait besoin d’un écran fumeur. Mais oui, quelqu’un devrait couvrir ce qu’il avait commandité lui-même. Vous vous demandez s’il m’a bien payé pour ce service. Je ne saurais répondre, bien sûr, secret d’état. Sauf si ma vie est un mérite, sauf si l’assurance que je resterai en vie constitue un salaire. »

C’était au début de sa première tasse de café. Il parlait vite. Je lui posais une simple question : « Avez-vous lu Platon dans le texte, même s’il a été traduit ? » « Monsieur, j’ai tellement lu et puis j’ai oublié, pratiqué, appliqué certaines choses, oui. Platon, vous dites ? Peut-être à l’école. Je ne sais plus. »

À nouveau, il souriait. Il savait, donc. Et moi, je compris pourquoi il se promenait librement dans cette ville côtière. Je reprenais la parole, peut-être la plus douloureuse. « Vous n’aimez pas vraiment votre famille, il me semble. » Il se contentait de me regarder droit dans les yeux et il ne parlait plus.

La fureur dans ses yeux en disait tout.

Hélas, c’était la fin de ma journée avec Osama. Nous quittions la table et chacun continuait son chemin de son côté.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s