Ze waren met hun drieën op weg gegaan, mannen onder elkaar. Philippe, Marcel en Bertrand. Ze hadden hun vrouwen in de stad achtergelaten. Ze hadden hen gezegd dat ze elkaar wilden treffen, dat een weekend zonder meisjes en zonder kinderen hen goed zou doen, dat ze de druk moesten van zich afleggen, dat ze elkaar moesten treffen, dat ze afmoesten van de stress van het moderne leven, dat hen enkel ernstig ziek kon maken. De vrouwen hadden uiteraard gevraagd waarom hun aanwezigheid hen zou storen. Deze vraag werd een hele avond lang besproken bij Philippe en Sandrine thuis. Ze waren net niet boos geworden. De mannen vormden blok, stonden zij aan zij, bleven solidair. Chantal, Marianne en Sandrine hadden tot slot de idee aanvaard dat “de jongens toe waren aan wat tijd voor hen alleen”.
De jongens hadden al lang een uiterst precies idee van het weekend dat ze samen wilden doorbrengen en het was dan ook snel geregeld. Twee weken na het gespannen avondje bij Philippe en Sandrine kwam Marcel met zijn Land Rover met lederen zetelbekleding eerst Bertrand en daarna Philippe ophalen. Hij nam de autoweg en weg waren ze zuidwaarts. Ze hadden de idee opgevat in Frankrijk een plek te vinden “waar de natuur ongerept en wild” was. Ze hadden veel discussie gevoerd op die gespannen avond bij Philippe en Sandrine over dat begrip “ongerept en wild”. Ze hadden het over de Vogezen, ze hadden het over de Périgord en het departement Alpes-Haute-Provence, maar geen enkele van die streken leek te passen. Tot slot en buiten elke verwachting was het Sandrine die de idee van de Pyreneeën opperde.
– ‘Ik heb op Ushaïa een reportage gezien. Het is er prachtig. Je kan er dagen lopen zonder iemand te zien.’
Bertrand was een gids gaan kopen. Ze keken die in en vonden iets wat leek overeen te komen met het idee van “herbronning”. Ze raakten het eens over een formule “trektocht – wild kamperen”. Ieder had van zijn kant truitjes klaargelegd en sokjes en stapschoentjes en picknickjes en spraken af op zaterdagmorgen.
Het was de auto van Marcel en dus zat Marcel aan het stuur. De Pyreneeën zijn ver dus was Marcel bekaf maar Marcel wou het stuur niet geven aan Philippe noch aan Bertrand. Overigens respecteerden Philippe en Bertrand volledig het feit dat je een Land Rover niet uitleent. Ze begrepen dat, ze zouden ook zo handelen.
Bij valavond kwamen ze aan in het dorp dat ze in de gids hadden gevonden. Ze brachten de nacht door in een vakantiehuisje dat uitgebaat werd door een vader en zijn dochter. Ze hadden een kamer voor hun drieën. Ze hadden wat gedronken. Marcel tapte moppen, Philippe gaf commentaar op de “tieten van het meisje”. Ze trapten lol, Bertrand liet een scheet, ze lachten nog meer, daarop liet Marcel een scheet, ze schoten opnieuw in een lach, ze hadden in lange tijd niet meer zo gelachen. Het leed geen twijfel: het was goed onder mannen te zijn.
’s Anderendaags besloten ze met de wagen tot op de bergtop te rijden en er een “basiskamp” op te slaan (de uitdrukking kwam van Marcel) van waaruit ze op trektocht konden gaan. Een eenvoudig plan, een kristalmooie dag, een Europees landschap uit de Middeleeuwen, een arend vloog voorbij tegen de hemel, het was een weer om te zeggen dat je idioot moet zijn om elders dan in de bergen te wonen.
– ‘Wat mooi!’ zei Bertrand heel terecht, terwijl de vierwiel aangedreven auto over het pad klom in de richting van de bergtop.
– ‘Het is echt mooi!’ corrigeerde Marcel hem en schakelde in derde versnelling.
– ‘Kijk, daar staat iemand te liften aan de kant van de weg,’ zei Philippe.
Iets verder, waar de weg een bocht maakte, stond iemand te liften.
– ‘Een Japanner!’ zei Marcel.
– ‘Ik wist niet dat die Japanners trektochten maakten,’ zei Bertrand.
Marcel hield halt naast de man en opende zijn raampje. Het gezicht van de Japanner glom van het zweet.
– ‘Zo, Bruce Lee, heb je pijn in de benen?’ flapte hij eruit en reed verder.
Geen twijfel, het was lachen met kerels onder elkaar.
Het duurde een goed uur voor ze de top bereikten. Het was echt te mooi. Ze bevonden zich op een plek die niet echt tot het hooggebergte behoort. Het was een reusachtig weiland, helgroen, met in het midden een turkoois blauw meer. Daar rond verrezen gletsjers waarop de zon schitterde als in een spiegel.
– ‘Het beste zouden we hier de namiddag en de nacht kunnen doorbrengen en morgen onze trektocht maken,’ stelde Bertrand voor die zijn zonnebril tegen ultraviolette stralen had opgezet.
De anderen keurden dit goed. Ze namen wat proviand uit de koffer van de Land Rover en gingen akkoord om te picknicken aan de oever van het meer. Bertrand installeerde de plooitafel en de stoelen. Philippe ontkurkte de wijn. Marcel sneed de worst en haalde een kaas boven waarover “men naar huis zou schrijven”. Het was goed, dat is zeker, om onder mannen te zijn. Wat waren ze goed af zonder vrouwen. Marcel hief zijn glas op de wilde natuur. Philippe ging nog een fles halen in de wagen.
– ‘Echte luxe,’ aldus Marcel, ‘is stilte.’
Net op dat ogenblik hoorden ze Philippe een kreet slaken en halsoverkop naar hen toe rennen tegen zeer hoge snelheid.
– ‘Een beer! Er zit een beer in de wagen.’
– ‘Wat?’ zei Marcel.
– ‘We hadden de koffer van de wagen opengelaten. Hij heeft de geur van het voedsel geroken. Toen ik er aan kwam had ik hem niet gezien. Hij heeft haast mijn arm afgerukt. Ik had net de tijd om de fles te nemen en de koffer te sluiten.’
– ‘Wil je soms zeggen dat je hem in de wagen hebt opgesloten?’ vroeg Marcel.
– ‘Maar ja,’ zei Philippe.
De drie mannen klommen de weg terug omhoog naar de terreinwagen. Waar ze nu stonden, konden ze de wagen zien schommelen. Toen ze wat dichter waren zagen ze het enorme duistere silhouet binnen heen en weer gaan. Een poot zo groot als een soepbord kleefde tegen een raam.
– ‘Shit!’ zei Marcel.
Bertrand krabde zijn kin.
– ‘Wat doen we daarmee? Als we nu de wagen openen lopen we gevaar dat hij ons hoofd afrukt.’
In de wagen vrat de beer de lederen hoofdsteunen aan.
– ‘Verdorie, verdorie,’ herhaalde Marcel.
– ‘Wat we nodig hebben is een afleiding, zoals in Jaws toen ..’ zei Philippe.
– ‘Kijk eens wie er aan komt,’ zei Bertrand net op dat ogenblik.
Uitgeput, waggelend kwam de Japanner op de top aan die ze enkele uren eerder op de weg waren tegengekomen.
– ‘Ik heb een idee,’ zei Marcel.
Daarop wendde hij zich tot de Japanner:
– Hey, my friend! You’re a strong man. Do you like French wine?’
– ‘Yes, yes, French wine,’ antwoordde de Japanner.
Hij nam de Japanner bij de arm en nam hem mee naar de picknicktafel en gaf hem een groot glas Côtes du Rhône. Philippe en Bertrand kwamen eraan, ze hadden Marcels idee begrepen. Ze werden dus poeslief met de Japanner. Ze spraken met hem, stelden hem vragen: ‘Where are you from?’ ‘From Kobe, beautiful city … two children …. Leve de keizer…’
Toen zei Marcel:
– ‘Can you take another bottle of wine, please, my friend?’
De Japanner stond lichtjes waggelend recht.
– ‘Of course, of course, my friend.’
– ‘You will see, there is a big French dog in the car. Don’t be afraid.’
De drie mannen zagen hoe de Japanner dichter bij de wagen kwam.
– ‘Stakkerd,’ zei Bertrand toen hij de koffer ging openen.
– ‘Het was hij of wij,’ zei Marcel.
De koffer ging open, een grote bruine massa sprong eruit en stortte zich neer op de kleine man.
– ‘Binnen twee minuten is het afgelopen,’ zei Marcel.
– ‘Ik weet niet hoe jullie er over denken maar met dat alles heb ik geen zin meer in bergen,’ zei Philippe.
– ‘Ik ook niet. Laten we terugkeren naar de meisjes,’ zei Bertrand.
Iedereen ging akkoord.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...