Naarmate we vorderen
wordt het pad smaller
wringt het zich in scherpe bochten.
.
We vorderen. Gezoem in de krochten
van onze eigen ziel die malle
binnenkant zonder ooit van onderen.
.
Naarmate we vorderen
liggen de bomen verder
achter ons, de weiden breed
voor ons uit, de stad of het dorp
nog heel even ver weg.
.
De stad is nooit ver weg.
Het dorp daarentegen.
.
We merken nauwelijks hoe we doorwegen
op onzichtbare wankele wandelstokken.
.
We vorderen.