Zwart zakgeld
Thuis heb ik nog zo’n neger staan,
weet je wel, weet je wel, weet je wel.
Hij knikt volop als je
een cent (een cent, een cent)
in zijn gleuf steekt.
Hij is de enige op aarde
die ik ongehinderd
neger mag noemen.
(jij daar, ja jij)
Hij knikt. (knik, knik, knaak)
Hij waakt
over mijn zwart zakgeld.
Komt de fiscus,
dan haalt hij uit het niet
(het is nooit eens iets)
een machete boven.
En hak (hak, hak, hak)
en rol (lol, lol)
.
Rood zakgeld
Dacht je echt (echt, echt)
dat ik roebels spaar!
Ga weg. (weg, weg, weg)
Rood zakgeld bestaat
echt waar bestaat (bestaat, bestaat)
uit munten uit Syrië en Israël.