Als straks de sneeuw weer smelt,
het lentegebroed verwoed aan de knoppen telt,
en het weer je uitnodigt voor
een déjeuner sur l’herbe suivi
d’une partie de chasse moins chaste,
vergeet dan niet aandachtig
naar het gras te luisteren, hoe het groeit,
straks als we er hier worden uitgebonjourd,
sorry, geen plaats meer
in deze herberg,
in deze stad,
in dit land,
op deze planeet,
en we met veel geluk
op een andere planeet belanden,
is het niet zeker dat daar ooit gras groeit.
Misschien komen we daar David wel tegen,
die ons dan begrijpt.
Zeg, ziel, hoe lig je hier?
Opstaan, man, het is er al vier.
Vier wat? Vier uur?
Vier zomaar, man, hier telt de tijd niet meer.
Maar wat lig je daar toch?
Ik hoor het gras niet langer groeien.